Wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg zijn een fenomeen van alle tijden, zo lijkt het. In sommige periodes waren ze minder lang, maar ze zijn weer helemaal terug. Begin jaren tweeduizend waren de wachtlijsten in de gehele gezondheidszorg erg lang, en daarom besloot de minister tot een inhaalslag. Vanaf 2002 werd die gemaakt en zorgde gelijk voor een forse toename van de zorgkosten (zie ook vraag 27). Wachttijden, het aantal dagen, weken of maanden dat iemand moet wachten op zorg, zijn lang een goed bewaard geheim geweest van zorgaanbieders. Per april 2016 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het publiceren van de actuele wachttijden echter verplicht gesteld.
Normen die niet gehaald worden
Sinds de jaren negentig bestaan er normen voor maximale wachttijden per onderdeel van de gezondheidszorg, de zogenaamde Treek-normen. Er zijn verschillende soorten wachttijden voor de GGZ: tussen de aanmelding en het eerste gesprek (intake), tussen de intake en het gesprek waarin wordt verteld welke zorg iemand krijgt (indicatiegesprek), en tussen het indicatiegesprek en het eerste gesprek met de behandelaar (1e behandelgesprek). Wachttijden lopen sterk uiteen tussen regio’s (in de Randstad doorgaans langer), aanbieders (bij grote instellingen vaak langer) en tussen circuits (bij circuit ouderen het kortst, bij kinderen en jeugd vaak het langst) en stoornissen (langer voor behandeling van een persoonlijkheidsstoornis of ontwikkelingsstoornis). De realiteit van de wachttijden is anders dan de normen, zo stelde de NZa midden 2014 vast. Hoewel de gemiddelde cijfers niet zo slecht waren, is de variatie tussen instellingen erg groot. Uit de cijfers van 2010 en 2016 blijkt dat de wachttijden stabiel zijn, met enkele uitschieters. Dat is wel verwonderlijk, want in de tussentijd is het aantal cliënten eerst gegroeid (zie vraag 41) en toen gedaald, terwijl ook de capaciteit van de aanbieders fluctueerde.
Verschillen tussen instellingen
Er zijn dus behoorlijke wachttijden en voor zeer specialistische behandelingen (‘hoogspecialistische zorg’) – zoals die waar Ariane destijds op wachtte – zijn ze vaak nog veel langer. Het eenvoudige antwoord op de vraag waarom dit zo is, luidt dat er te weinig personeel en geld is om iedereen tijdig te helpen. Maar de wachttijden zijn niet overal en niet voor elk type stoornis even lang. Ook verschilt de behandelduur tussen instellingen zo sterk dat de vraag is of er wel sprake is van een ‘gemiddelde’ of ‘juiste’ behandelduur. Als instelling A mensen met dezelfde problematiek behandelt als instelling B, maar in veel kortere tijd, kan het dan niet anders (sneller)? We willen dan natuurlijk wel weten of de resultaten van instelling A net zo goed zijn als die van instelling B, of er niet veel meer mensen afhaken of heel snel weer terugkeren na afsluiting en dergelijke. Helaas hebben we relatief weinig zicht op dit soort dingen. Een andere vraag is of mensen met psychische stoornissen überhaupt wel kunnen wachten op behandeling en wat daarvan de mogelijke schadelijke gevolgen zijn. Ook daar weten we maar weinig van, wel zien we vaak dat wachtlijsten soms ‘oplossen’. Dat kan betekenen dat mensen andere hulp zijn gaan zoeken – of zoals Ariane een hele andere koers zijn gaan volgen. Dan moeten er natuurlijk wel goede alternatieven zijn, en die zijn bij ernstige problematiek of de noodzaak van een specifieke behandeling vaak wel vrij beperkt.
Samenvatting
Wachttijden duiden op een tekort aan menskracht om iedereen tijdig te helpen. Maar wachttijden verdwijnen niet zomaar als er meer menskracht beschikbaar komt. Ook zijn er regio’s en instellingen met structureel kortere wachttijden. Wachttijden zijn dus geen natuurverschijnsel maar hebben waarschijnlijk (deels) te maken met verwijsprocedures, efficiëntie en evenwicht van vraag en aanbod.
Meer lezen?
Geïnteresseerd in meer antwoorden op lastige en onmogelijke vragen? Op zoek naar de bronvermeldingen bij dit artikel? Lees de rest van het boek ‘Verward in Nederland’ van Bauke Koekkoek. Klik hier voor meer informatie en een inkijkexemplaar.